Hussen met je neus ertussen
Jantje: ‘Wat eten we vandaag?’
Moeder: ‘Hussen met je neus ertussen.’
Generaties kinderen zijn met dat antwoord het bos ingestuurd. Dooddoener, stoplap of een pedagogisch verantwoorde reactie? Nu heb ik nooit pedagogiek gestudeerd, afgezien dan van drie jaar op de kweekschool, dus ik moet voorzichtig zijn. Bovendien: pedagogische inzichten zijn niet statisch. Was een tik op de bil vroeger de normaalste zaak van de wereld; tegenwoordig staat die in een kwaad daglicht, ondanks het eufemistische corrigerende tik.
Sinds een aantal jaren verzamel ik allerlei vroeger – en misschien nog steeds wel – van dit soort gebruikte uitdrukkingen. Ik beschouw ze als serieuze opvoedingsadviezen, omdat er wel degelijk een pedagogische visie achter schuilt.
Het antwoord dat de moeders gaven op de vraag wat er op tafel zou komen, betekende eigenlijk: je moet eten wat de pot schaft. Want niet één moeder zou het vroeger in haar hoofd halen om bij het boodschappen doen aan haar kroost te vragen: wat wil je vanavond eten?
En misschien is er nog wel een tweede verklaring. Denk maar aan de uitdrukking Nieuwsgierig Aagje. Die heeft bepaald een negatieve connotatie. Blijkbaar mogen kinderen wel alles eten (of eigenlijk: moeten), maar niet alles weten – nog zo’n heerlijke stoplap.
Hieronder volgt een aantal stoplappen die ik de afgelopen jaren heb verzameld. De komende tijd vul ik de lijst regelmatig aan, maar nu heb ik even geen zin meer.
Wááát: geen zin? Dan maak je maar zin!
Aan tafel
Als je niet door eet, roep ik de pliesie.
Je moet zoveel hapjes eten, als je oud bent.
Als je het niet lust, dan leg je je hoofd/kop er maar naast.
Je moet eten wat de pot schaft, dat doet de koningin ook.
Dat is vies. > Vies bestaat niet.
Je ogen zijn groter dan je buik. (Als kinderen hun bordje niet leeg eten)
Dat lust ik niet. > Da’s dan jammer, dan ruik je er maar aan.
(Kind eet bordje niet leeg, maar wil wel een toetje) Dan heb je geen honger.
Ik heb liever iets anders. > Lievere koekjes worden niet gebakken.
Pitten mag je nooit eten, want dan groeit er een boom uit je hoofd/boom in je buik.
Je moet niet zoveel mosterd eten, daar ga je van jokken.
Lust-niet ligt op het kerkhof en wil-niet ligt ernaast.
Je moet er nog van groeien.
Aan tafel, spelletjes
Hapje voor oma, hapje voor opa, enzovoort.
D’er komt een lammetje. Wat zegt het lammetje? (Bij elk hapje een ander dier)
(Blind eten verdelen) Voor wie is dat?
Oorlog aan tafel
De dagelijkse warme maaltijd is niet altijd een genoegen. Kinderen hebben geen honger (‘Je hebt geen honger, je hebt geen trek. De kindertjes in [vul een landennaam in] hebben honger.’), hun spel wordt wreed onderbroken, ze lusten sommige gerechten niet, enzovoort.
In vroeger tijden was het motto ‘Eten wat de pot schaft’ want geld om verschillende groentes op tafel te zetten, ontbrak nu eenmaal. Bij ons thuis gold dat motto ook, met uitzondering van één groente: tuinbonen. Mijn ouders waren er gek op, maar wij kinderen hoefden ze niet te eten. Ik vermoed omdat de smaak te uitgesproken was; kinderen houden daar niet zo van, ze hebben vaak een nogal conservatieve smaak. Verder moesten we alles eten, zoals spruitjes en andijvie: groentes waar ik nog steeds niet enthousiast over ben.
Er zijn tal van spelletjes om kinderen aan het eten te krijgen en zo oorlog aan tafel te voorkomen. Bij kleine kinderen spelletjes als ‘Er komt een vliegtuig aangevlogen…’, ‘Hapje voor oma, hapje voor opa…’, ‘Er komt een lammetje. Wat zegt het lammetje…’
Maar ook voor kinderen op oudere leeftijd kan de maaltijd aantrekkelijk zijn. Bijvoorbeeld: in hutspot je initialen kerven. Zo maakte ik eerst een D, legde die bloot, at het middenstukje weg, maakte vervolgens van de D een L die tenslotte ook in mijn mond verdween. En daarna schraapte ik het bord zo goed mogelijk schoon, want het toetje kwam eraan: yoghurt. Tijdens mijn puberteit Bulgaarse yoghurt, want dat scheen de (lengte)groei af te remmen. Had de dokter mijn moeder wijsgemaakt. Geen apart bord of een kom dus, maar hetzelfde bord ter beperking van de afwas.
Ook leuk: met kersen (twee op één steeltje) kun je prachtige oorhangers maken. Of met kerstmis als er kaarsen op tafel stonden: sinaasappelschillen bij het vlammetje uitknijpen. Probeer het maar en zie wat er gebeurt. Nog mooier: je sinaasappel in één keer schillen, over je schouder gooien en kijken of er een letter uitkomt. Dat is de beginletter van de naam van je vriendje. Bij pannenkoeken: met stroop je naam schrijven.
Aan tafel, tafelmanieren
Niet met je ellebogen op tafel.
(Kind laat een boer) Wat zeggen de boeren? > Pardon.
(Idem) Geef die boer een stoel.
Bedtijd
Het klokje van zeven uur en dan naar bed.
(Aan het eind van het voorlezen) En toen kwam er een olifant met een heel lange snuit, en die blies in één keer het verhaaltje uit.
Belofte maakt schuld
Wat je belooft moet je doen.
Wat in het vat zit, verzuurt niet. (Dat komt later wel)
Drinken/dorst
Mama, ik heb dorst. > De kraan is geduldig.
Mama, ik heb dorst. > Dan ga je naar Hansje worst. Die heeft een hondje. En die plast zo in je mondje.
Van koffie krijg je een bruine buik.
Eten
Wat eten we? > Hussen met je neus ertussen.
Muziek in het bos.
Hussen klussen met je neus ertussen.
Straatstenen met hoepelstokken.
Overslag. (Je wordt overgeslagen)
Spring over de pot.
Hond van knollen.
Hussen met zinkhoorns, met prikken, met sukenurie en wat water erover (Bron: Van Dale)
Een stukje hard vet.
En als je het nog één keer vraagt, voor jou de hond in de pot.
Als je te laat komt, vind je de hond in de pot.
Apenstaartjes met gele gatjes.
Gebakken trapleuning met apenstaartjes.
Broodje schuifham/-kaas. (Karig belegde boterham)
Ik heb honger. > Je hebt geen honger, je hebt trek.
De hond in de pot
In Vietnam, China en nog enkele andere Aziatische landen zou van de waarschuwing ‘Als je te laat komt, vind je de hond in de pot’ geen enkele dreiging uitgaan – eerder is ze een aansporing om te laat te komen. Hondenvlees is er een delicatesse; daar kan de Deense prins Hendrik van meepraten, want tijdens zijn jeugd in Vietnam ontwikkelde hij een voorliefde voor gegrild hondenvlees. Pikant detail: de prins is voorzitter van de Deense Teckel Club. (Bron: Dit leest geen hond, Dick van der Lugt, Schiedam 2006)
Of het dreigement ooit in Nederland in praktijk is gebracht, betwijfel ik. Wel zullen er harde woorden zijn gevallen als zoon/dochterlief te laat aan tafel verscheen. En mijn moeder maakte zich vooral zorgen als ik al een minuutje te laat was. Dan lag ik op zijn minst onder een auto. ‘Boos’ was ze niet, eerder ‘verdrietig’ en dat verwijt komt veel harder aan.
Goede manieren/beleefdheid
Wat nee? > Nee, papa.
Wat zeggie? Als je valt dan leggie.
Ga je verhuizen? (Als een kind zijn handen in zijn zakken heeft)
Hè? > Hè, bokkie bè.
Hè? > Kan je niet zeggen: wat mot je?
Je moet niet wijzen, want op wijzen staat de doodstraf.
Mag ik ’s kijken? > Er staat geen kijken op.
(Ergens aan komen) Kijken doe je met je oogjes, niet met je handjes.
Kijken doe je met je handjes op je rug.
Poppetje gezien, kastje dicht.
Afblijven met je lange vingers.
(Kind is chagrijnig, ontevreden) Als de klok 12 slaat, blijft je gezicht zo staan.
(Als een kind zijn ouders slaat) Dan groeit je hand boven je graf. En dan zet de doodgraver zijn sik (=geit) eraan vast.
(Kind ondersteunt hoofd met arm) Moet je een turf?
(Als kinderen iets krijgen) Wat zeg je dan?
Met twee woorden spreken.
(Onwelvoeglijke taal) Ga je mond spoelen.
(Als je scheel kijkt, een vies of lelijk gezicht trekt en de klok slaat) Pas op, dan blijven/blijft je ogen/je gezicht zo staan.
Nooit met lege handen naar de keuken.
Ik doch. > Ik doch, ik doch. Je dochters lopen in het bos met gebakken sneeuwballen.
Huilen
Schei ’s uit, je lijkt dadelijk op een uitgeknepen citroen.
(Kind huilt om niets) Zeg moet ik je slaan, dan weet je tenminste waarom je huilt.
Jantje huilt, Jantje lacht. (Klinkt beter dan de andere twee)
Wat ben jij lelijk als je huilt.
Karweien
Ik heb geen zin. > Dan maak je maar zin.
Heb je geen zin, dan maak je maar zin.
Praten en breien. (Een tweede klusje kan er wel bij)
Kunnen
Dat kan ik niet. > Dan moet je het kannetje laten staan en het leerke (=ladder) pakken.
Dat kan ik niet. > Dat bestaat niet.
Dat ken ik niet. > Ken niet, zei de hen.
Dat ken ik niet, zei de hen, en daarom kan die niet.
Dat kan je wel, je wil het niet.
Je weet de weg, je kent de spraak. (Als je iets moeilijks moet doen)
Je hebt een Hollandse tong in je mond.
Kan niet, is dood.
Lichaamsverzorging/hygiëne
Nagelbijters zijn moedertreiters.
(Neus peuteren) Stuur je een briefje als je boven bent?
(Idem) Breek je vinger niet.
Liegen
Ik zie een kruis op je voorhoofd.
Je jokt, het staat op je voorhoofd te lezen. Jij kan het niet zien, maar ik wel.
Nieuwsgierigheid/vragen/zeuren
Je mag alles doen behalve zeuren.
Waar gaan we naartoe? > Naar Bommelskonten.
Waar gaan we naar toe? > Naar koetjeboe.
Je moet niet zo’n nieuwsgierig Aagje zijn.
Je mag wel alles eten, maar niet alles weten.
(Iemand staat aan de deur) Wie is dat dan? > Dat is iemand met een velletje over zijn neus.
Kinderen die vragen, worden overgeslagen.
Hoe laat is het? > Kwart over de rand van de pispot. Als je snel bent, kun je nog meedruppelen.
(Er wordt gesproken over vader- en/of moederdag) Wanneer is het kinderdag? > Het is elke dag kinderdag.
Waarom? > Daarom. (Een ouder en bijdehand kind zou doorgaan met: Daarom is geen reden. Als je van de trap afvalt, ben je gauw beneden)
(Kind bemoeit zich ergens mee) Spuit Elluf geeft (ook) modder/Nou, spuit Elluf.
Ongemakken
Het gaat wel over voordat je een jongetje/meisje bent.
’t Is vanzelf gekomen en het gaat vanzelf over.
Gevoelloos of verstandig?
Een van mijn oud-studenten meldde op Twitter dat haar oma (82) zei Dat is wel weer over voordat je een jongetje bent, toen ze haar vertelde dat ze kaakholte-ontsteking had. Het lijkt anno nu een gevoelloze opmerking, net zoals ’t Is vanzelf gekomen en het gaat vanzelf over, een uitdrukking die mijn moeder nog wel eens gebruikte. Trouwens, haar devies was: geen koorts, dan ben je niet ziek. En schoolziek bestond al helemaal niet. Ook klagen dat je moe was, kon op weinig begrip rekenen. Dan moet je maar zorgen dat je pa wordt, heette het.
Betekent dit nu dat de opvoeders van destijds harteloze wezens waren zonder een greintje mededogen? Ik denk het niet. Ze meenden oprecht dat deze reacties de beste remedie waren tegen het kweken van doetjes. Bovendien hadden ze zelf een hard leven achter de rug met de crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog. Een beetje gehard worden ter voorbereiding op het volwassen bestaan, kon dus geen kwaad – integendeel: dat was zelfs gewenst.
Ruzie
Je kan beter het puntje van je tong afbijten. (Als je dreigt iets verkeerds te zeggen)
(Ouder kwaad) Dan sla ik je kop van je romp af.
Slapen
Ben je uitgeslapen? > Ja. > Dan kan je je bed verkopen.
Slaap je niet, dan rust je toch.
Straf/dreigen met straf
Dan kom je in de gevangenis. Daar eet je brood met spelden.
Brood met zeep.
Denk erom, ik zal je neus tussen je oren zetten.
Met blote voeten naar bed.
Pas maar op, anders stuur ik je met blote voeten naar bed.
Zonder eten naar bed.
Als je niet luisteren wil, moet je maar voelen. (Waarna een tik volgde)
Wie niet horen wil, moet voelen.
Dan zal je het er wel naar gemaakt hebben. (Kind is geslagen, maar veinst onschuldig te zijn)
Pas op of ik spijker je andere beentje ook vast.
Ik zal je neus tussen je oren zetten.
(Als je een standje krijgt) Ik heb niets gedaan. > Dat is voor de keer dat je wel wat gedaan hebt/Dan heb je het vast voor de volgende keer als je het wel doet.
Je zal het wel verdiend hebben.
(Als je stout bent geweest) Wil je naar het lucifergesticht? Daar eten ze brood met spelden/spinnen.
Vermoeidheid
Ik ben zo moe. > Dan word je toch pa.
Dan moet je maar zien dat je pa wordt.
Verveling
Ik verveel me zo. > Ga maar lekker pletten. > Wat is dat? > Poepen en dat platslaan.
Dan ga je het telefoonboek maar optellen/uit je hoofd leren.
Prima, wil je dat ergens anders gaan doen.
Dan ga je toch met je grote teen spelen.
Dan ga je maar toepen. En wat is dan toepen? Dat is op de rand van de tafel poepen.
Pief, paf, poef
Kinderen moeten zichzelf kunnen vermaken: dat lijkt me de pedagogische visie achter de antwoorden die in (groot)moeders tijd werden gegeven als een kind klaagde dat het zich verveelde. Bovendien: vader werkte zes dagen per week en moeder had het druk met matten kloppen, wassen, strijken, boodschappen doen, koken, afwassen – met bij dat laatste een helpende hand van vader, want dan werden (althans bij ons thuis) de problemen in huis doorgenomen.
Dus vermaakten de kinderen zichzelf. Met primitieve hulpmiddelen. Voor cowboytje spelen had je echt geen dure uitrusting nodig; een stevige tak deed prima dienst als geweer. Een oorlog kon je eenvoudig simuleren met een klappertjespistool of zonder pistool met een dreigend ‘pief, paf, poef’. Dure plastic mitrailleurs met het bijbehorende geluid, zoals je ze tegenwoordig ziet, zwartepietenpakken, carnavalskostuums? Ze bestonden niet eens.
Waarschuwing
Dan trekt de Bullebak je in het water. (Als je te dicht bij het water komt)
Als je niet ophoudt, plak ik je achter het behang.
Als je maar niet naast je schoenen gaat lopen. (Waarschuwing tegen verwaandheid)
Van ruilen komt huilen. (Als kinderen iets uit hun verzameling ruilen)
Willen
Ik wil niet. > Je wil staat achter de deur.
Je willetje zit in een ijzeren kistje op zolder.
Ja nou eh … > Nou is niet wijd.
Je wil staat achter de deur met een bezemstok.
Je wil zit op je bil.
Zuinigheid
(Kind vraagt om iets) > Als het schip met geld komt.
Kinderen die vragen, worden overgeslagen.
Wacht maar tot het schip met geld binnenkomt.
???
Dan heb je geen vaasje nodig, dan houd je je eigen bloemetjes vast.
– Waarom gedraag je je zo stinkend vervelend?
– Je bent toch geen baby meer of wel soms?
– Schaam je je niet? Ga dat dan maar eerst eens een tijdje zitten doen. Daarna praten we wel verder.
– Als jij een staart had, zou je het ook niet leuk vinden, als iemand daar aan trok.
– Hou op met huilen om niks. Anders zal ik je een reden geven om over te huilen.
– Ik heb geen medelijden met je. Ik heb het je honderd keer gezegd: sambal is niet lekker.
– Je zusje huilt. Heb je nu je zin?
– Papa is boos, mama is boos. Heb je nu je zin?
– Wacht maar tot papa thuis is, dan zul je het van een ander horen.
– Hoe weet je nu dat je het niet lekker vindt. Je hebt het niet eens geproefd.
– Ga uit mijn ogen voor ik een ongeluk bega.
– Zo, dus je hebt de pest in. Hoe denk je dat ik me voel?
– Het kan me niet schelen wie er begonnen is. De oudste moet de verstandigste zijn.
– Het kan me niet schelen dat-ie een gluiperd is, hij blijft je neef.
– Hoe krijg je het voor mekaar om zoiets stoms te verzinnen?
– Waarom doe je zo chagrijnig? Heb ik je iets misdaan soms?
– Als je maar wilt, dan kun je het best.
– Wees toch eens wat opgewekter.
– Doe toch eens wat nuttigs in plaats van maar voor die tv te hangen.
– Als de hele klas van de brug afspringt, ga jij dat dan ook doen?
– Je moet niet huilen om die nietsnut. Er zijn genoeg andere vissen in de zee.
– Kom nou, je weet zelf toch wel beter dan dat.
– Kijk eens wie daar aan komt zetten. Dus jij denkt dat ik hier een hotel drijf.
– Als je geen zin hebt, dan maak je maar zin.
– Omdat ik het zeg, begrijp je, omdat ik het zeg en verder nergens om.
– Het is voor je eigen bestwil.
– Die arme kindertjes uit Biafra/Bangla Desh/Ethiopië zouden wat blij zijn met een maaltje tuinbonen.
– Toevallig ben ik niet ieder ander kind z’n moeder.
– Toen ik zo oud was als jij…
– Heb je soms je tong verloren?
– Weet je zeker dat je de waarheid vertelt? Denk nog eens goed na.
– Zo ben je helemaal niet. Vertel eens, door wie heb je je nu weer op sleeptouw laten nemen? Nee, wacht, laat me raden. Het was natuurlijk die ellendige Maikel.
– Later zul je me dankbaar zijn.
– Wie z’n billen brandt, moet op de blaren zitten.
– Nu zijn we de hele dag in Disneyland geweest en nog ben je niet tevreden.
– Wat hadden we afgesproken? Zeg het eens in je eigen woorden. Of moet ik je geheugen opfrissen?
– Neem eens een voorbeeld aan je oudste broer/jongste zus/de kinderen van de buren.
– Oké, dit is de eerste en de laatste keer dat we naar het planetarium/open-luchtmuseum/zeeaquarium zijn gegaan.
– Je wilt niet meer mee op vakantie? Dat komt goed uit, want je mag niet meer mee op vakantie. Dat wordt volgend jaar voor jou een boerderijkamp op de Mokerhei.
– Je bent toch niet van suikergoed.
– Nee, we nemen geen hond, nu niet en nooit niet. Je neemt maar een hond als je groot bent.
– Je denkt zeker dat het geld me op de rug groeit.
– Hoe komt het toch dat je elke avond urenlang aan de telefoon zit te kletsen en hier aan tafel geen boe of ba zegt.
– Waarom nodig je die, kom hoe heet ze, Trieneke niet uit? Dat is toch zo’n aardig meisje. Fatsoenlijke ouders ook.
– Als je niet ogenblikkelijkdie hamsterkooi gaat verschonen, zet ik hem in zijn geheel bij het grofvuil.
– Laten we nog eens recapituleren. Wie doet hier de boodschappen? Wie kookt er? Wie doet de was? En wie is er nog te beroerd om een keer in de week zijn eigen kamer op te ruimen? Juist.
– Ik hoop dat je later net zulke kinderen krijgt als je zelf bent.
(Bron: Krasjes op de kinderziel, Beatrijs Ritsema, NRC Handelsblad, 16 juli 1992)
Pijn is fijn. Van wie zijn toch de dichtregels: pijn is fijn,/bloed is goed? En wat is eigenlijk de complete tekst van dit rijmpje, want je komt het in verschillende varianten tegen. Zo is er een Lange variant, namelijk: pijn is fijn/ bloed is goed/ jeuk is leuk/ en zweet is wreed. Elders vond ik nog: Jeuk is leuk, pijn is fijn, bloed (dat) moet! En: jeuk is leuk/ pijn is fijn/ en spastisch is fantastisch!
Gaat dit rijmpje wel terug op één auteur? Ik denk het eigenlijk niet. Waarschijnlijk gaat het om een dooddoener, iets dat oorspronkelijk gezegd werd tegen kinderen die klaagden over een pijntje. Of over jeuk. Dit zou meteen verklaren waarom er zoveel varianten van deze pedagogische stoplap in omloop zijn.
(Bron: Pijn is fijn, Ewoud Sanders, NRC Handelsblad, 1 oktober 2007)
Dick, Je weet dat David uit Zeeland komt en daar zei men het
volgende als je zei “ik verveel me zo”.
Ga maar lekker pletten.
Kind zei dan onmiddellijk wat is dat?
Antwoord : poepen en dat platslaan.
Niet netjes, maar wij gebruikten het bij onze kinderen!!!!
“Wat eten we?”
“Broodje aangereden hond met bumpersaus.”
Als we we vroeger toen we nog klein waren onbenullige vragen stelde
Bij voorbeeld. Mijn moeder was aan het spruitjes pellen. Dan vroegen we Pap wat eten we. Zijn vaste antwoord was poep uit een ouwe schoen
Wat een mooie website heb je Dick
Groet Kees
Hartelijk gelachen om de voorbeelden hier. Erg herkenbaar de meeste gezegden. Wij aten thuis vaak hoepelstokken met zeep, en zeep met spelden. En ik kon de hele weg van school naar huis tegen mijn vader zeggen dat ik zo moehoehoe was (en dat ik graag op zijn nek wilde zitten) waarbij hij het net zo lang wist te spelen dat hij mij niet begreep “en ik ben pa” tot we thuis waren… Dooddoeners maar volstaan prima. Denk dat mijn zoon er ook nog een hoop te horen gaat krijgen!
Vriendelijke groet, Katja
Ha die Dick,
Ik ben in 1941 geboren en heb hier van genoten. De leukste vind ik nog steeds “dan zet ik je neus tussen je oren”. Was dat even schrikken. Bij het eten “in de oorlog snakte je er naar”. Enfin, minstens de helft heb ik wel naar het hoofd gegooid gekregen. Breek me de bek niet open. Hartelijke groeten uit Uffelte (je weet wel, van “wat de boer niet kent dat lust ‘ie niet”, maar “je laat je buren nooit in de kou staan”.
“Wijsneusjes en apestaartjes”. Antwoord van mijn grootvader op de vraag: Wat zit daar in?
“Willen is kunnen”. Reactie van mijn moeder op; dat kan ik niet.
WIK was ook de naam van de gymnastiekvereniging waar ik lid van was.
Hoi, een van mijn herinneringen na het avondeten, en pannekoek toe:
gebruikt etensbord omkeren en pannekoek vanaf de achterkant eten
( spaarde afwas bij grote gezinnen)