Weg met de broccoli!
Broccoli. Ik moet al kotsen als ik aan de naam van die mislukte groente denk. Wie de euvele moed heeft gehad deze groen uitgeslagen bloemkool uit te vinden, verdient eeuwige verbanning naar een gereformeerd bejaardentehuis in het Westland. En alle koks, die de yuppie groente te kort voorkoken en vlak voor het opdienen een minuutje in het hete water gooien (wat ze met een moeilijk woord blancheren noemen), dienen te werk worden gesteld in de keuken van datzelfde tehuis.
Spruitjes en tuinbonen staan hoog genoteerd op mijn niet-lekker-lijst, maar dat zijn tenminste nog eerlijke groenten. Ze bestonden al in mijn jonge jaren; ze zijn waarschijnlijk uitgevonden door Onze Lieve Heer en wie ben ik om de Heer daarvoor te kritiseren? Maar waar de broccoli vandaan komt, ik weet het niet. De groenteboer van mijn jeugd verkocht die groene stronkjes nog niet en waar ze groeien: ik vermoed in Pernis.
En dan de smaak van de broccoli. Een sperzieboon (ook groen) heeft nog iets fris, iets lenteachtigs. Wat is er lekkerder dan erwtensoep of boerenkool met worst, wanneer buiten een vinnige oostenwind om het huis waait? Zelfs het spruitje, hoezeer ik het haat, heeft iets van karakter. Maar de broccoli smaakt naar Nix. Nog liever kus ik een vrouw die drie weken haar tanden niet heeft gepoetst, dan dat ik zo’n groene poliep mijn smaakpapillen laat aanraken.
Laatst stond op het dagmenu van mijn eetcafé broccolitaart. Broccolitaart? De combinatie van lekker en vies riep bij mij spontaan antiperistaltische bewegingen op. Ik protesteerde hevig bij de bedrijfsleiding, dreigde nimmer meer een voet te zetten in mijn geliefde café, fulmineerde over de onvergeeflijke belediging voor de goede smaak, maar de enige troost die de manager me bood, was de mededeling dat de broccolitaart op was.
Dus week ik uit naar het roergebakken rundvlees met rijst. Weliswaar twee keer zo duur, maar wat is geld als je ten strijde trekt tegen de broccoli? Het gerecht vergoedde veel. De smaak was pikant, de rijst was gaar en warm en plakte niet, maar nu deugde de wijze waarop ze werd opgediend, van geen kanten. De rijst lag op mijn bord in de vorm van een omgekeerde ondiepe Chinese soepkom.
Foute boel, want deze platte bol deed me sterk denken aan de borsten van een vroegere vriendin, die mij inruilde voor een Spanjaard. Tachtig jaar hebben we tegen dat volk gevochten, we hebben het uiteindelijk op de knieën gekregen, maar zij moest zo nodig bij de vijand in bed kruipen. En nu werd ik opnieuw in mijn eigenste eetcafé herinnerd aan deze smadelijke nederlaag. U begrijpt mijn gemoedstoestand: ik geraakte ‘in een dip’.
In een dip? Ik moet bij die uitdrukking altijd denken aan verjaardagsfeestjes in de jaren zestig en zeventig. Chips, kroketten en ander welvaartsvoedsel waren toen verdacht; je zette je gasten stukjes bloemkool of selderij met een dipsaus voor. Das Kapital was te dik en Sartre was te moeilijk, dus predikte die generatie de revolutie met bloemkool. Misschien komt daar mijn afkeer van de broccoli wel vandaan.