Van Vliet’s Siam
Schiedammer schreef fascinerende verhalen over Siam:
‘De koning is een tiran
en de Siamezen zijn wispelturig’
Schiedamse toeristen die in Thailand de oude hoofdstad Ayutthaya bezoeken, zullen zich niet realiseren dat een stadsgenoot hier midden zeventiende eeuw de scepter zwaaide over de Factory (handelspost) van de Vereenighde Oost-Indische Compagnie (VOC). De man, Jeremias van Vliet, schreef er vier verhandelingen over die vorig jaar in Engelse vertaling in één boek zijn gebundeld. Ze beschrijven uitgebreid en gedetailleerd het oude Siam en vormen voor Thaise historici en geïnteresseerden in de geschiedenis van de VOC een belangrijke historische bron. Maar ook iedereen die graag wil lezen over exotische bestemmingen en merkwaardige gebruiken, zullen bij lezing van met name het dramatische Picnic Incident het boek niet snel terzijde leggen.
Wie was deze man, die aldus de samenstellers van het in Thailand uitgebrachte boek, ‘the most detailed and fascinating account’ over het oude Siam schreef? Jeremias van Vliet werd omstreeks 1602 in Schiedam geboren. Hij was de jongste van vijf zonen van Eewout Huybrechtszoon en Maritge Cornelisdochter van Vliet, waarschijnlijk een redelijk welvarende familie. In 1628 besloot hij het voorbeeld van twee oudere broers te volgen en in dienst te treden van de VOC. In mei van dat jaar vertrok hij met Het Wapen van Rotterdam naar Batavia, waar hij negen maanden later aankwam. Hij werkte vervolgens drie jaar in de functie van assistent en onderkoopman in de Japanse handelspost Hirado.
In 1633 zette Van Vliet samen met zijn baas, opperkoopman Joost Schouten, voor het eerst voet op Siamese bodem. De VOC had daar met tussenpozen sinds 1608 een eenvoudige Factory en wilde de handel met Siam uitbreiden. Ze was met name geïnteresseerd in huiden en hardhout om die te verhandelen tegen zilver en koper uit Japan. Van Vliet en Schouten bouwden er een permanente handelspost, die het niet misselijke bedrag van 10.000 gulden kostte (750.000 US$). Omdat Schouten herhaaldelijk naar Batavia werd geroepen en lange tijd weg was, was de leiding feitelijk in handen van Van Vliet en in 1638 volgde hij Schouten op als directeur van de Factory.
De stad waar Van Vliet tot 1642 zou werken, was de hoofdstad van een koninkrijk dat in 1350 werd gesticht. In 1767 maakten de Burmezen er abrupt een einde aan: ze legden de stad volledig in de as, het grootste deel van de bevolking werd vermoord en de koninklijke familie en meer dan 100.000 Siamezen werden weggevoerd en als slaven verkocht. Een soort Holocaust avant la lettre. De inmiddels gerestaureerde restanten van de vele tempels zijn nog steeds te bezichtigen en vormen een belangrijke trekpleister, zowel voor Thaise als buitenlandse toeristen.
Ayutthaya lag op een commercieel strategische plaats, waardoor het als entrepot kon fungeren. Lading uit China en Japan werd er overgeslagen en via westelijke havens doorgevoerd naar India en verder, vice versa, met als belangrijk voordeel dat schepen de Straat van Malakka konden vermijden, een route die toen (en trouwens nog steeds) onveilig werd gemaakt door piraten. Zo verhuisden porselein naar het zuiden en het westen, en textiel en metaalwaren naar het oosten.
De stad ligt op een eiland, gevormd door twee rivieren: de Chaophraya en Pasak, 76 kilometer ten noorden van Bangkok, en liep in Van Vliets tijd tijdens de moesson zes maanden per jaar onder water. Alhoewel andere schrijvers een vergelijking trokken met het toenmalige Londen en Parijs en het aantal inwoners op een half miljoen schatten, is het aantal van 150.000 waarschijnlijk realistischer. Ayutthaya had een multiculturele bevolking met Indiërs, Turken, Armeniërs, Perzen, Japanners en Chinezen.
De stad telde zo’n vierhonderd tempels, waarover Van Vliet schrijft: ‘Ze zijn heel degelijk gebouwd met veel vergulde torens en piramides.’ Een andere schrijver: “Er zijn talrijke [soms geplaveide] brede straten met winkels aan beide zijden, en ruime pleinen voor de markten. De markten worden iedere dag gehouden, ‘s ochtends en ‘s avonds, en zijn ruim voorzien van vis, eieren, fruit en groenten.’ Het paleis van de koning was, aldus Van Vliet, ‘een aparte kleine stad, groot en luisterrijk met gebouwen en torens die helemaal verguld zijn.’ Slechts één straat en twee kleine paden leidden naar het paleis ter bescherming tegen opstanden. In en om de stad waren zo’n 500 olifanten, waarvan 150 werden gebruikt in koninklijke processies naar de tempel.
In deze wat we toch wel metropool mogen noemen, bestierde onze stadsgenoot uit het verre Schiedam een belangrijke handelspost. Maar op de grens van 1636 en 1637 dreigde daar abrupt een eind aan te komen door een incident, dat Van Vliet in extenso in dagboekvorm beschreef onder de lange titel ‘Verbael ende Historisch verhael…’ (zie kader). Maar we houden de spanning er nog even in. Laten we ons eerst verdiepen in de man en zijn motieven. Wat bewoog Van Vliet om vier verhandelingen te schrijven, waarvan twee in 1647 en 1692 werden gepubliceerd, één in 1636 in Franse vertaling en één pas in 1958 bekend werd?
In ieder geval was Van Vliet geen domme man; hij kende zijn klassieken. In zijn verhandeling over koning Prasat Thong citeert hij onder andere uit werken van Machiavelli, Herodotus en Euripedes. Hij sprak Thais, kon het vermoedelijk ook lezen (Het Thaise schrift werd in 1292 door koning Ramkhamhaeng ontworpen) en had, zoals dat tegenwoordig heet, een groot netwerk van informanten tot in de hoogste kringen. Hij kende de mores van het land, hetgeen hem en de Nederlandse Factory bij het Picnic Incident in ieder geval gered heeft.
Zijn motieven om de pen ter hand te nemen, kwamen niet alleen voort uit altruïsme, maar waren ook en misschien wel grotendeels ingegeven door eigenbelang. Zo schreef hij ‘Beschryving van het Koningryk Siam’ om zijn carrière te redden, nadat hij in Batavia op het matje was geroepen vanwege het Picnic Incident. En niet onbelangrijk: hij wilde promotie maken. Het moet gezegd: dat is hem nog gelukt ook, want na het incident werd hij gepromoveerd tot opperkoopman, en na Siam deed hij nog dienst als Gouverneur van Malakka en Raadsman in Indië.
‘Verbael ende Historisch verhael…’ en ‘Beschryving van het Koningryk Siam’ werden respectievelijk in 1647 en 1692 in Holland gepubliceerd. Uitgevers, toen en nu, hielden de markt nauwlettend in de gaten. Voor verhalen over de Oriënt bestond grote belangstelling, mits ze de nadruk legden op het avontuurlijke, vreemde en exotische karakter van die landen alsmede op de tirannie en het despotisme van Aziatische koningen. Vooral Hollanders en Engelsen smulden daarvan. In Engeland was een burgeroorlog aan de gang, die tot doel had een eind te maken aan de absolute monarchie van Charles I; Holland was al een republiek, waarin de macht in handen lag van een oligarchie van kooplui. Van Vliets manuscripten voldeden aan beide criteria.
Van Vliets glorieuze en veelbelovende loopbaan eindigde abrupt in 1646. Hij werd ontslagen wegens corruptie en bracht de rest van zijn leven in Schiedam door tot zijn overlijden in 1663. In zijn geboorteplaats leidde hij het rustige leven van een rentenier. Jawel, rentenier, want in 1642 werd zijn fortuin al geschat op 30.000 gulden (2 tot 2,5 miljoen US$), een bedrag dat hij niet gespaard kon hebben van zijn directeurssalaris van 60 gulden per maand. In 1652 werd hij gekozen tot gemeenteraadslid, maar publiceren deed hij niet meer, hetgeen de stelling dat zijn schrijverij toch voornamelijk uit eigenbelang voortkwam, alleen maar ondersteunt.
Terug naar Ayutthaya en de Factory, die onder Europeanen bekend stond als ‘de logie’ en de lokale bevolking als ‘het gebouw met de rode stenen’. Ze bestond uit een hoofdgebouw van twee verdiepingen en bijgebouwen, zoals de keuken, opslagruimtes, kantine, gevangenis en paardenstallen met daaromheen een palissade. Aan de waterkant bevond zich de kade met magazijnen. In de Factory werkten zo’n dertig tot veertig mensen: kooplui, assistenten, chirurgijnen, soldaten, zeelui en arbeiders.
De VOC kocht in Siam onder andere huiden, benzoë, gomlak, sappanhout en ivoor alsmede rijst om Batavia en andere Nederlandse posten van voedsel te voorzien. In 1646 verkreeg ze zelfs een exportmonopolie op dierlijke huiden, hetgeen illustreert dat Siam en de Nederlanders op goede voet met elkaar stonden. Nederlandse oorlogsschepen kwamen ook enkele malen Siam te hulp en de Siamese koning, stadhouder Frederik Hendrik en de gouverneur-generaal in Batavia wisselden regelmatig brieven en geschenken uit. De opperkoopman van de Factory, die een Siamese rang en titel had, werd geacht belangrijke hofceremoniën te bezoeken.
Van de vier verhandelingen die Van Vliet schreef, is die over het Picnic Incident het interessants voor leken, waartoe ik mezelf ook reken. Het beschrijft in dagboekvorm hoe eind 1636 een gezelschap van twaalf Nederlanders een boottochtje maakt, dronken wordt, zich misdraagt in een van Ayutthaya’s heiligste tempels (vermoedelijk Wat Worachet, nog steeds te bezichtigen), een woordenwisseling heeft met monniken en aangehouden wordt. De mannen worden ontkleed, mishandeld, aan handen en voeten geboeid en naar het paleis gebracht. De koning veroordeelt hen tot de doodstraf, wat zou betekenen: vertrapt worden door olifanten. De Factory krijgt bewaking, mag geen lokale arbeiders meer huren en de rivier wordt geblokkeerd.
Dankzij zijn goede contacten met hoffunctionarissen lukt het Van Vliet, op dat moment ook nog eens geteisterd door beriberi, met veel moeite de mannen vrij te krijgen en de andere maatregelen na zes weken ongedaan te laten maken. Maar daarvoor moet hij wel diep door het stof. Hij moet een verklaring ondertekenen waarin hij belooft voor toekomstige incidenten persoonlijk de verantwoordelijkheid op zich te nemen. En hij moet op audiëntie bij de koning komen, waarbij hij wordt onderworpen aan een behandeling die normaal voor berouwvolle misdadigers is bestemd.
Het incident krijgt nog een staartje, want de Gouverneur-Generaal in Batavia is des duivels over deze vernederingen. Volgens Anthonio van Diemen had Van Vliet de zaak verkeerd aangepakt. In een brief schrijft hij: ‘Ik kan niet begrijpen wat voor bloed er door je aderen stroomt als ik lees hoe je al deze schadelijke en schaamteloze beledigingen hebt geaccepteerd; hoe je bovendien jezelf vernederd hebt, en als een misdadiger over de vloer hebt gekropen, om vergeving hebt gevraagd voor je misdaden, hetgeen je dankbaar hebt geaccepteerd, alsof die van God zelf kwam.’ Van Vliet had botweg moeten weigeren en in bedekte termen dreigen met een blokkade van de Chaopraya, de levensader van Siam: ‘Je had de Siamezen eraan moeten herinneren dat hun land gemakkelijker te verkleinen is dan welk ander land in de Indische archipel.’
Stoere taal, maar Van Diemen had wel (onbewust) boter op zijn hoofd. Want hijzelf was de oorzaak van de buitenproportioneel zware straffen die de koning had uitgedeeld. Zelfs Van Vliets Siamese kennissen hadden zich daarover verbaasd. Eerder dat jaar had Van Diemen namelijk een nogal ondiplomatieke brief geschreven aan koning Prasat Thong, die ongetwijfeld zijn toorn zal hebben opgeroepen. Van Diemen beklaagt zich erover dat hij niet de normale hoeveelheid rijst heeft ontvangen, waardoor Batavia aan de rand van de hongersnood staat. ‘Uwe Majesteit heeft gehandeld tegen de plicht van vriendschap […] het lijkt alsof het de bedoeling van Uwe Majesteit was onze stad te verzwakken door honger en armoede.’
Met zo’n verwijt maak je je natuurlijk niet geliefd bij een Siamese vorst, die zoals Van Vliet elders schrijft door zijn onderdanen meer dan een god wordt vereerd. Wat dat betreft is er niet veel veranderd in Thailand. Weliswaar wordt de koning niet meer als een god vereerd, maar kritiek op hem is nog steeds een doodzonde. Kritiek geven in Thailand is überhaupt not done en als het gebeurt, dient dat heel omzichtig en in bedekte termen plaats te vinden. Want je gezicht verliezen is er een van de ergste vernederingen.
Na de schriftelijke berisping door Van Diemen moet Van Vliet op het matje komen in Batavia. Wanneer hij daar arriveert, heeft hij het geluk dat Van Diemen op veldtocht is. In afwachting van diens terugkeer schrijft hij ‘Beschryving van het Koningryk Siam’, een lange verhandeling over het land, monarchie, regering, religie, leefomstandigheden, handel enzovoort. Hij maakt er indruk mee, want in plaats van teruggestuurd te worden naar Holland, wordt hij gepromoveerd tot opperkoopman.
Alhoewel onder de indruk van de Siamese architectuur (‘Deze tempels zien er vaak mooier uit dan de kerken in Europa’) en de ascetische levenswijze van monniken, is Van Vliet in zijn Beschryving niet erg complimenteus over de koning en de Siamezen. De koning is een tiran, hij vertrouwt niemand, hij heeft een extravagante levensstijl, maakt de hoogste functionarissen hun vrouwen afhandig (‘Uit wellust’) en is drie keer per dag dronken. De Siamezen zijn wispelturig, laf, wantrouwend en praatziek; ze liegen en bedriegen.
Watbetreft de koning had Van Vliet wel een punt. Prasat Thong was een neef van zijn voorganger en hoofd van diens huishouding. Na de dood van de koning liet hij met hulp van de Japanners de koninklijke familie uitmoorden. Hoffunctionarissen werden op een zijspoor gerangeerd en in 1629 besteeg hij de troon. Om zijn positie veilig te stellen, liet hij de hoge functionarissen dagelijks naar zijn hof komen. Regelmatig werden ministers overgeplaatst om te voorkomen dat ze een machtsbasis konden opbouwen en provinciale gouverneurs moesten in of om Ayutthaya wonen, zodat hij ze in de gaten kon laten houden.
De Beschryving bevat een impliciet pleidooi om Siam te koloniseren met als argumenten: De muren van de steden zijn vervallen, zelfs de nieuwe muren van het paleis kunnen een Europees leger niet tegenhouden. Het Siamese leger is weliswaar groot, maar slecht bewapend en onervaren. De cavalerie is armzalig uitgerust en de marine zou geen enkele kans maken in een gevecht tegen een Europese vloot. Politiek gezien is het land instabiel, want de koning oefent een absolute macht uit en hij zet de wetten naar zijn hand.
Maar voor de VOC had Siam geen prioriteit en tot kolonisering is het nooit gekomen, ook niet door een ander land. Wel hebben latere koningen grondgebied moeten afstaan aan Frankrijk en Engeland. Gelukkig is het daarbij gebleven, anders had Thailand misschien hetzelfde lot ondergaan als Cambodja met zijn Killing Fields en Vietnam met zijn Kim Phuc, het negenjarig meisje dat in paniek wegrende na een aanval met napalmbommen op haar Zuid-Vietnamese dorp.
Van Vliet’s Siam
Chris Baker, Dhiravat Na Pombejra, Alfons van der Kraan, David K. Wyatt
Silkworm Books, Chiang Mai, 2005
ISBN 974-9575-81-4
website: www.silkwormbooks.info
Nog geen reacties